Een bindende Europese klimaatdoelstelling van -90% tegen 2040 oogt mooi op papier, maar is blind voor de economische realiteit en de technologische haalbaarheid. Dit dreigt eerder te leiden tot de-industrialisering dan tot decarbonisatie, vindt essenscia, de sectorfederatie van de chemie en life sciences, die de Belgische onthouding bij de stemming vanochtend waardeert. ‘Onze bedrijven steunen het einddoel van klimaatneutraliteit voluit, en investeren daar fors in, maar ze hebben nood aan doelgerichte ondersteuning en een bescherming van hun internationale concurrentiepositie in plaats van een tussentijdse en onrealistische verstrenging van de spelregels.’
De sector van de chemie en life sciences in België is er in geslaagd de uitstoot van broeikasgassen sinds 1995 al meer dan te halveren. Daarmee behoort het bij de industriële koplopers in ons land, zoals deze week ook bevestigd werd in de federale klimaattransitiebarometer: “De uitstoot van de industrie daalt gestaag. De chemiesector in het bijzonder heeft een dalende uitstoottrend. Ook de broeikasgasintensiteit van de sector neemt af.”
De klimaatdoelstellingen nu plots verstrengen – het lineair doortrekken van de wettelijk vastgelegde -55% in 2030 tot klimaatneutraliteit in 2050 zou in 2040 een reductiedoel van -78% betekenen – riskeert die industriële transitie eerder af te remmen dan te versnellen.
Yves Verschueren, gedelegeerd bestuurder essenscia: “De chemie-industrie investeert al decennia fors om de eigen uitstoot drastisch terug te dringen én levert de klimaatoplossingen die onze samenleving nodig heeft: van energiezuinig wonen tot duurzame mobiliteit. Met elektrificatie, waterstof, koolstofopslag en chemische recyclage zijn nieuwe technologieën op komst om nog meer klimaatwinst te boeken. Maar dit vraagt tijd en massale investeringen. Het einddoel van klimaatneutraliteit nu in feite tien jaar vervroegen, haalt de business case voor de industriële transitie in Europa nog meer onderuit. Onrealistische doelstellingen stemmen zonder concrete maatregelen om de internationale concurrentiekracht van de industrie te beschermen, helpt niet om de CO2-uitstoot effectief te verlagen. Dit dreigt meer kwaad dan goed te doen.”
De energie-intensieve industrie in Europa dient binnen het ETS-systeem te betalen voor de CO2 die ze uitstoot. Dat is een stevig concurrentienadeel ten opzichte van andere werelddelen. Bovendien is de economische context de voorbije jaren drastisch gewijzigd, waarbij vooral de Europese industrie gebukt gaat onder torenhoge energiekosten en klimaatregels die veel strenger en kostelijker zijn dan elders, zoals in China, het Midden-Oosten of de Verenigde Staten. Die concurrentiehandicaps eroderen de rendabiliteit van bedrijven, waardoor noodzakelijke investeringen in de energie- en klimaattransitie noodgedwongen op pauze worden gezet.
Daarom heeft essenscia altijd sterk aangedrongen om de Europese klimaatdoelen te koppelen aan de evoluties in de wereldeconomie. Dat betekent: een regelmatige competitiviteitscheck om de doelen bij sturen als de economische context te sterk wijzigt, zoals energieprijzen die in Europa veel hoger liggen dan elders in de wereld of te sterke productiedalingen in de Europese industrie. Ook de onmiddellijke bevriezing van het MSR-mechanisme binnen het ETS-systeem, dat op dit moment systematisch uitstootrechten uit de markt haalt en vernietigt, is nodig om klimaatbeleid en competitiviteit te verzoenen en bedrijven perspectief te blijven bieden om risicovolle investeringen te durven doen.
Saartje Swinnen, directeur energie & klimaat bij essenscia: “Deze verstrenging van de klimaatambities is om drie redenen problematisch: een verdere verzwakking van de internationale concurrentiepositie, een miskenning van de technologische haalbaarheid en een gebrek aan maatregelen om de industrie te ondersteunen in de klimaattransitie. Het is een sterk signaal dat België een duidelijk standpunt heeft ingenomen en niet is meegegaan in deze symbooldiscussie die een ernstige bedreiging vormt voor de toekomst van onze industrie en welvaart. Het Europese klimaatbeleid moet in de eerste plaats het klimaat vooruit helpen. Daarvoor is ook een flankerend industriebeleid nodig dat bedrijven de kans biedt om hier bij ons op de meest duurzame manier te produceren. Anders dreigen we steeds meer te moeten importeren uit regio’s met minder klimaatambitie en een hogere uitstoot. Dan verliezen we op drie fundamentele zaken tegelijk: welvaart, geostrategische autonomie én klimaat.”
