Vertegenwoordigers van de Europese Raad en het Europees Parlement hebben deze week een voorlopig akkoord bereikt over de verordening betreffende verpakkingen en verpakkingsafval, de zogeheten Packaging and Packaging Waste Regulation of kortweg PPWR. Het doel? Een geharmoniseerde aanpak in alle lidstaten die de overgang naar een circulaire economie ondersteunt en milieueffecten beperkt. Het resultaat? Vooral veel verpakking met een onsamenhangende inhoud. Olivier Van Volden, verpakkingsexpert bij essenscia PolyMatters, uit enkele fundamentele bedenkingen.
Deze voorlopige overeenkomst, waarover lang en veel is gedebatteerd en gediscussieerd, wordt gepresenteerd als een politieke overwinning en een grote stap voorwaarts in het verminderen van Europees verpakkingsafval. Maar de tekst, die gebukt gaat onder juridische tekortkomingen en een opeenvolging van amendementen en uitzonderingen, roept de fundamentele vraag op: hoe ondersteunt deze wetgeving de overgang naar een circulaire economie en duurzame samenleving?
De opdracht van de wetgever was uiteraard verre van eenvoudig. Hij beschikte niet over alle informatie om zich een gefundeerd en eerlijk oordeel te vormen over de werkelijke problemen, risico’s en voordelen voor duurzame ontwikkeling. Hij moest een weg vinden door de kakofonie van amendementen en uiteenlopende meningen en tegelijkertijd een politieke consensus bereiken in de specifieke context van de komende Europese verkiezingen.
In afwachting van de definitieve tekst moeten we vaststellen dat er weinig aandacht is geweest voor de praktische toepassingen van verpakkingen, in het bijzonder in een industriële context, en voor technische en wetenschappelijke argumenten. Dit vergroot het risico dat er net meer bijkomende milieueffecten worden veroorzaakt in plaats van ze te verminderen.
Het effect van deze verordening gaat ook veel verder dan enkel de verpakking zelf. Hoewel de wetgeving beantwoordt aan een zekere bezorgdheid over overbodige verpakkingen, gaat ze veel verder dan dat door de Europese Commissie bijna volledige vrijheid te geven om de tekst aan te passen. Het verbod op bepaalde soorten verpakkingen is vooral gericht op de inhoud van deze verpakkingen en dus op specifieke producten. Deze vrijheid maakt het dus mogelijk om op termijn andere producten aan te pakken door zich te richten op hun verpakking, zonder dat hiervoor een passende rechtvaardiging hoeft te worden gegeven. Dat roept vragen op.
Vanzelfsprekend is het in het kader van de circulariteit van materialen denkbaar dat bepaalde verplichtingen worden opgelegd om industriële verpakkingen te hergebruiken, denk maar aan palletten. Maar hoe zal dit lukken zonder de verpakkingsfolies die essentieel zijn om het vervoer en de opslag van deze palletten op een veilige manier te laten verlopen?
Een andere kwestie die moet worden opgehelderd is de beschikbaarheid van gerecycleerde materialen. Elke lidstaat is verantwoordelijk voor de afvalinzameling op zijn grondgebied en dus voor de beschikbaarheid van kwaliteitsvol recyclaat. Maar de recycleerbaarheidscriteria en de te gebruiken methodologie moeten nog worden gedefinieerd door de Commissie. Deze onzekerheden over het begrip recycleerbaarheid en de beschikbaarheid van gerecycleerd materiaal hebben een grote impact op de productie van verpakkingsmaterialen.
Tot slot belet de wetgeving de lidstaten niet om in afwachting van harmonisatie door de Commissie te kiezen voor hun nationale regelgeving. Zo heeft de implementatie van de richtlijn “Single Use Plastics” geleid tot een ongelijk speelveld tussen lidstaten met allerhande beperkende maatregelen, bijvoorbeeld in België. Dit doet de onevenwichtigheden binnen de interne markt toenemen.
Conclusie: om de fouten te vermijden die zich hebben voorgedaan tijdens de totstandkoming van dit ontwerp van verordening, is het nu van essentieel belang om bij de verdere uitwerking van de tekst een constructieve dialoog op te starten tussen de overheid en alle betrokken sectoren. Alleen zo kunnen we ervoor zorgen dat de transitie naar een circulaire economie mét kunststoffen in België niet wordt belemmerd door onredelijke en incoherente maatregelen die een diepgaande impact hebben op de economische activiteiten van tal van sectorbedrijven.