De interpretatie van de Europese richtlijn over Single-Use Plastics (SUP) is een moeilijk parcours waarin goede bedoelingen voor het milieu worden verward met ongegronde milieubeweringen van de wetgever.
Opiniestuk door Oliver Van Volden, senior policy advisor essenscia PolyMatters
Als pionier op het gebied van afvalbeheer en -verwerking, wilde België het goede voorbeeld geven door de Europese SUP-richtlijn van 2019 in twee fasen om te zetten.
De eerste fase richtte zich op het omzetten van het verbod en ging zelfs verder dan dat. België miste echter de omzettingstermijnen, kreeg een waarschuwing van de Europese Commissie, en moest de plannen herzien omwille van grondwettelijke legaliteit voordat ze effectief gepubliceerd konden worden. Een arrest van de Raad van State vernietigde vervolgens het koninklijk besluit met als terecht argument dat de wetgever zijn intenties niet kon motiveren. De disproportionele maatregelen gingen in tegen de principes van de wet.
In de tweede fase wilde België ambitieus zijn door het gebruik van harde plastic verpakkingen, bijvoorbeeld voor americain of kaas bij de traiteur, drastisch te verminderen. Met als reden dat dit soort verpakkingen de meerderheid van het zwerfafval zou vormen. OVAM, het Vlaams Agentschap voor Afvalstoffen en Milieu, is het daar nochtans niet mee eens en toont aan dat deze verpakkingen minder dan 1% in aantal, minder dan 2% in gewicht en minder dan 3,3% in volume van het zwerfvuil uitmaken. Een te verwaarlozen percentage dat een drastisch verbod op praktische en nuttige producten niet rechtvaardigt, zoals beschreven in het Koninklijk Besluit van 5 juli.
België verbiedt dat maaltijden om mee te nemen worden verpakt in plastic voor eenmalig gebruik, met het argument dat verpakkingen die uit één materiaal bestaan niet zouden worden ingezameld of gerecycleerd. De selectieve inzameling op straat is echter een regionale en gemeentelijke verantwoordelijkheid, geen probleem van verpakkingsmateriaal.
Daarnaast beroept België zich op deugdzamere alternatieven: samengestelde materialen die complexer zijn en waarvan de totale recycleerbaarheid lager is dan die van verpakkingen uit één materiaal, als beide op straat zouden worden ingezameld, wat nu niet het geval is. Bovendien voldoen deze alternatieven niet aan de Europese eisen voor voedselveiligheid, in tegenstelling tot plastics.
Als een bedrijf op dezelfde manier te werk zou gaan, zou het kunnen worden beschouwd als een poging om de consument te misleiden of zou het verplicht zijn zijn milieubeweringen te bewijzen.
De regio’s hebben de beheerder voor huishoudelijke afval Fost Plus verplicht om een afschriktarief toe te passen wanneer de verpakking moeilijk te sorteren of te recyclen is. Dit gaat over recycleerbaarheid.
Nu de federale overheid haar eerdere fout herhaalt door geen milieuwinst of evenredigheid van haar maatregel aan te tonen, is het noodzakelijk dat de regio’s koers houden en toezien op de toepassing van het afschriktarief voor deze meer impactvolle alternatieven.